Galerie

      Deze galerie is gewijd aan de schilderijen en andere kunstproducten van

a. Nicolaas Bruijnesteijn (de Oude) (1699 – 1764)
b. Bernard Bruijnesteijn (1830 – 1920)
c. Marie Bruijnesteijn (1865 – 1948)
d. Nico Bruijnesteijn (1893 – 1950)
e. Fia van Driel (echtgenote van d) (1899 – 1979)
f. Lesla Bruijnesteijn (1976 – heden)

      Hun curricula vitæ artificis vindt u hieronder. Zij zijn versneld te bereiken door hierboven op de naam te klikken. De knoppen achter de namen verschaffen u een link naar de eigenlijke catalogus.


      De oudst bekende kunstenaar in de familie Bruijnesteijn was Johannes Bruijnesteijn, ca. 1655 – 1712, geboren te Rijswijk, werkend en overleden in ’s-Gravenhage, begraven in een familiegraf te Rijswijk. Hij werd in 1681 als „kamerschilder” opgenomen in het St. Lucasgilde te ’s-Gravenhage. Een kamerschilder was een kunstschilder, gespecialiseerd in wand- en plafondschilderingen, eigenlijk dus de voorloper van de behanger. Enig werk van zijn hand is niet bekend.

      Hij huwde in 1694 met Antonetta van der Horst, en kreeg vier kinderen, waarvan er één kunstschilder werd, namelijk:

a. Nicolaas Bruijnesteijn de Oude.

      Nicolaas Bruijnesteijn (om verwarring met (d) te vermijden aangeduid als de Oude), geboren, levend en overleden in ’s-Gravenhage, 1699 – 1764, huwde in 1726 met Francina Robart. Hij verwekte bij haar dertien kinderen, waarvan er acht de volwassenheid bereikten. Hij voldeed zijn meestergeld aan het St. Lucasgilde in 1723.

      Van hem zijn bekend (en in deze galerie afgebeeld): dertien getekende wand- en plafondontwerpen, en een prachtige armstoel, bestemd voor de stadhouder in zijn functie als admiraal-generaal. Zowel de plafondontwerpen als de stadhoudersstoel bevinden zich in het Rijksmuseum te Amsterdam.

      Ook één van zijn kinderen, Franciscus Xaverius Bruijnesteijn (1741 – 1818) staat te boek als meester-schilder. Het is niet zeker of hiermee inderdaad kunstschilder bedoeld werd. Er is geen werk van hem bekend.

b. Bernard Bruijnesteijn.

B.J.A. Bruijnesteijn.       Bernardus Johannes Antonius Bruijnesteijn werd in 1830 te Amsterdam geboren als enig kind van Wilhelmus H.I. Bruijnesteijn en Lucretia M. Schreuder. Hij was nakomeling in de 4e graad (kleinzoon van kleinzoon) van de bovengenoemde Nicolaas Bruijnesteijn de Oude. Hij huwde in 1856 met Catharina Gerarda Cocx (1828 – 1916) en overleed in ’s-Gravenhage in 1920, op bijna 90-jarige leeftijd.

      Van 1855 tot zijn pensionering (op eigen verzoek !) in 1900 was hij in dienst bij De Nederlandsche Bank, de laatste tien jaar als Hoofd van de Afdeeling Beleening. Tot 1907 woonde hij in Amsterdam, nadien in ’s-Gravenhage en Scheveningen.

      Behalve beambte, was hij ook een verdienstelijk kunstenaar. Er zijn schilderijen, aquarellen en ivoorsnijwerkjes van hem bekend. Zijn prestaties, hoewel slechts als liefhebberij tot stand gekomen, getuigen van opmerkelijk talent en grote vaardigheid. Hij staat vermeld in het Lexicon van Nederlandse Beeldende Kunstenaars van P.A. Scheen. Enkele gedateerde werken dragen jaartallen van 1864 – 1898, en zijn dus uit de tijd dat hij ook ambtelijk volop werkzaam was. Van de hand van zijn vrouw is een gobelin bekend.

      In oud familiebezit bevinden zich ook enkele schilderijtjes, gesigneerd J.C. Bekenbroek, die opmerkelijke gelijkenis vertonen met werk van Bernard Bruijnesteijn. Verondersteld wordt, dat het een pseudoniem betreft. Zekerheid daarover is er echter niet.

De catalogus b is onderverdeeld in:

b-aaquarellen
b-sschilderijen
b-bpseudoniem (?) J.C. Bekenbroek
b-iivoorsnijwerk






c. Marie Bruijnesteijn.

M.W. Bruijnesteijn.       Maria Wilhelmina Bruijnesteijn werd in 1865 te Amsterdam geboren als dochter van bovengenoemde Bernard Bruijnesteijn en C.G. Cocx. Ze bleef als ongehuwde wonen bij haar ouders, en bleef ook na hun dood in Den Haag wonen, tot zij in 1942 naar een bejaardenhuis in Oegstgeest vertrok, waar zij in 1948 overleed. Ze voorzag in haar levensonderhoud met zang- en pianolessen, en had voorts een agentschap van de Staatsloterij.

      Waarschijnlijk is ze pas op latere leeftijd als liefhebberij gaan schilderen. Het oudst bekende werk is gedateerd 1932, maar de meeste stammen uit de tweede wereldoorlog en vertonen alle kenmerken van materiaalgebrek.


d/e. Nico Bruijnesteijn en Fia van Driel.

      Nicolaas Bruijnesteijn van Coppenraet werd geboren te Nieuwer Amstel op 24-3-1893. Zijn geboorte- en woonhuis kwam door een gemeentelijke herindeling in 1896 bij Amsterdam 1 . Hij was een kleinzoon van de boven behandelde Bernard Bruijnesteijn (1830 – 1920).

      Nico bezocht van 1908 – 1911 de Quellinus Kunstnijverheidsschool in Amsterdam. Er is een verhaal bekend, waaruit blijkt dat rond 1911 – dus waarschijnlijk in samenhang met zijn schoolexamen – in het ouderlijk huis een drukbezochte tentoonstelling van zijn werk plaats vond. In 1914 verhuisde het ouderlijk gezin naar Den Haag. Nico volgde hen echter pas in 1917. In die tussentijd bleef hij in het oude huis in Amsterdam wonen, samen met zijn oudste broer en zijn vriend, de schilder E.J.Ligtelijn (zie foto). In dezelfde periode vervulde hij zijn dienstplicht wegens de mobilisatie in de eerste wereldoorlog.

Bruijnesteijn en Ligtelijn, ca. 1916.
Bruijnesteijn en Ligtelijn bij hun mobiele atelier, ca. 1916.

N. Bruijnesteijn van Coppenraet, 1916. S.T. van Driel, 1918.
1916/18
      In Den Haag bezocht hij (waarschijnlijk ca. 1917 – 1919) de Academie van Beeldende Kunsten, waar hij ook zijn toekomstige vrouw leerde kennen. Voorts was hij in Den Haag enige tijd schrijver bij de in 1919 opgerichte Postcheque- en Girodienst (de latere Postbank) en gaf hij ook tekenles en vioolles.

      Voor zijn huwelijk noemde hij zich tekenaar, zodat we mogen aannemen dat tekeningen het hoofdbestanddeel van zijn werk uitmaakten. Tekeningen uit die tijd zijn mij echter niet bekend (waarschijnlijk omdat zijn signatuur niet herkend wordt), wel enkele geschilderde stillevens, die zich kenmerken door de haast fotografische afwerking, gesigneerd Nico Bruynesteyn (d-s01, s02, s03).

      Zijn latere vrouw Sofia Theodora van Driel werd geboren in Düsseldorf op 25-9-1899 als dochter van Johannes Gerardus van Driel en Sophia Adriana van Lammeren. Zij woonde tot haar huwelijk (1927) bij haar ouders in Den Haag, waar ook zij van 1913 – 1918 de kunstacademie bezocht.
Op de academie schilderde zij als examenstuk een copie van een museumstuk (e-d01, d02). In haar voorhuwelijkse periode (tot 1927) schilderde zij „antieke” stillevens: gecompliceerde donker ogende stukken met veel fruit en bloemen, onder het pseudoniem Tilly Moes (e-m01 – m05). Ze had daarnaast echter een kantoorbetrekking om echt in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.

N. Bruijnesteijn van Coppenraet, 1927. S.T. van Driel, 1927.
1927

      Zij trouwden in Den Haag op 1 september 1927, en verhuisden kort daarop naar het Gooi. In de periode tot 1939 verhuisden zij veelvuldig. Hoofdzakelijk woonden zij in het Gooi en omgeving (Blaricum, Laren, Eemnes, Vreeland, Kortenhoef), maar ze verbleven ook in Driebergen, Overveen, Oisterwijk, Antwerpen en Ploesti (Roemenië). Het betrof merendeels pensions, onderhuur van kamers, of een bijgebouwtje. Alleen het laatste adres was een heuse vrijstaande stenen woning in Blaricum.

      Na hun huwelijk moest er natuurlijk brood op de plank komen, zeker toen in december 1931 hun (enige) zoon geboren werd. Ze waren er trots op, dat dit met uitsluitend schilderwerk lukte en dat ze ook de hele crisisperiode in de 30-er jaren doorkwamen zonder hun hand te moeten ophouden voor overheidssteun.

      Het was in hoofdzaak Fia die met haar werk het inkomen verschafte. Nog steeds onder haar oude pseudoniem Tilly Moes (ze vond dat dit „broodwerk” te weinig kwaliteit had om er haar eigen naam onder te zetten) schilderde ze het ene bloemstilleven na het andere (e-m15 – m27). Vooral de zonnebloemen (e-m06 – m08)) en klaprozen (e-m09 – m14)) (vergelijk e-m10 met e-m03 !) waren een kassucces. Nico ging per trein en tram op reis met grote pakken schilderijen om ze aan de man te brengen.

      Bij gelegenheid van Fia’s bevalling was haar jongste zuster, de toen 15-jarige Bertha van Driel een poosje huishoudelijke hulp komen bieden. Nico maakte van haar aanwezigheid gebruik om haar te portretteren (d-s04).

      Nico maakte in die tijd nog steeds zowel tekeningen (gesigneerd met NB en vaak ook het jaartal) (d-t01 – t12) als schilderijen. Kennelijk geïnspireerd door Fia’s succes, ging hij bloemstillevens maken (d-s05 – s09). Hij kon deze weliswaar goed verkopen, maar hij werkte dusdanig zorgvuldig en tijdrovend dat ze voor het gezinsbudget geen zoden aan de dijk zetten. Waarschijnlijk alleen in de periode 1935 – 1940 probeerde hij ook „broodwerk” te produceren, en wel stillevens en plasgezichten onder het pseudoniem Pieter van Noort (d-n01 – n06). Hij vond het maar vreemd, dat juist dit broodschilderwerk de pers haalde met een afbeelding in het toen nog heel respectabele blad Panorama (d-n02a). Een andere poging, een plasgezicht geschilderd met paletmes in plaats van kwast (gesigneerd Bruynesteyn), mishaagde hem dermate dat het in de vuilnisbak verdween, maar door zijn schoonzuster Nel gered (1934/35) en voor het nageslacht bewaard werd (d-s10). Diezelfde Nel van Driel, die enige tijd bij hen in huis woonde (in Eemnes), werd toen ook door Fia geportretteerd (e-d03). Een voor Nico wel heel ongebruikelijk onderwerp, een varende tjalk, is waarschijnlijk op speciale bestelling geschilderd (d-s11). Hij gebruikte er ook een buitennissige signatuur voor: Klaas Bruynesteyn.

      Een verhaal apart betreft een motief, dat zeker een halve eeuw lang geschilderd werd. Nico had veel succes met een stilleven-opstelling van een elegant vaasje bloemen naast een gedrapeerd gordijn, op een spiegelend tafelblad (d-s12 – s15). De zorgvuldig maar traag werkende Nico deed echter veel te lang over een exemplaar. Om tot een snellere productie te komen, nam Fia een deel van de taak over: ze vulde de bloemen in. Tenslotte ging ze de complete stillevens maken, aanvankelijk gesigneerd met F. Bruynesteyn (e-b01), maar al gauw met de aloude naam Tilly Moes (e-m28 – m31). Vanaf dat moment (ca. 1940) werd die naam nog alleen voor dìt type stilleven gebruikt.

      Naast het gordijn en de vaas bloemen stond er meestal nog een extra object op. Heel geliefd daarvoor was een parelmoeren kistje. En dat kistje was weer te bewerkelijk voor de snel werkende Fia. Daarom heeft Nico tot zijn dood toe deze kistjes ingevuld op de overigens geheel door zijn vrouw gemaakte „Tilly-Moezen”. Om te voorkomen dat het ene kistje net iets „minder mooi” zou uitvallen dan het andere (met klachten van de handelaren als gevolg), maakte hij een standaardmodel (d-s16), dat steeds zorgvuldig nageschilderd werd.

Het echtpaar Bruijnesteijn in zijn atelier, 1936/37.
Het echtpaar Bruijnesteijn in zijn atelier aan de Dwarslaan te Blaricum, 1936/37.

      Sinds hun huwelijk hadden ze twaalf jaar lang hun zwerversnatuur ongeremd kunnen botvieren. Zelden woonden ze ergens langer dan een jaar. Maar in 1939 achtten ze de tijd gekomen om „burgerlijk” te gaan leven. Dat was beter voor de schoolloopbaan van de zoon, en economisch leek het wel te kunnen. Per 1 augustus 1939 verhuisden ze naar een bovenhuis in Den Haag. In die stad leefden ook beider verdere familie, en ze hoopten daar langdurig te kunnen blijven wonen.

      Van toen af demonstreerde Nico ook het verlies van de wilde haren door in zijn signatuur de voornaam Nico te vervangen door de enkele voorletter N. Hij tekende er (d-t13), en experimenteerde er met etsen. Een groen uitgeslagen etsplaat en enige attributen zijn de enige herinnering daaraan.

N. Bruijnesteijn van Coppenraet, 1940. S.T. van Driel, 1940.
1940

      In Den Haag brak de zoëven beschreven serieproductie van Tilly-Moezen volkomen door. Als vaste klant is mij vooral de naam van kunsthandel Veenendaal in Amsterdam bekend. Waarschijnlijk in die Haagse periode experimenteerde Fia ook even met schilderen met het mes (e-m32, e-d04). Het resultaat beviel haar echter niet.

      Op de huisvesting rustte echter geen zegen. Al na drie jaar moesten ze vertrekken omdat de Duitse bezetter een deel van Den Haag wenste af te breken in verband met de bouw van de „Atlantikwall”. Ze werden weer pensiongasten en onderhuurders als tevoren, ditmaal in Zeist.

      De succesgang van de „Tilly Moezen” ging onverdroten voort. De beste klant was nu Gazendam in Deventer, met een goede tweede plaats voor Spitzers in Den Haag. Tijdens een bezoek aan familie in Den Haag stuurde Fia haar zoon naar de Fa. Spitzers om een pakket af te leveren. Teruggekeerd kon hij melden dat in de etalage van Spitzers niet alleen háár Tilly-Moezen stonden, maar ook schilderijen met dezelfde afbeeldingen maar met een andere signatuur. Fia bleek dit verschijnsel al te kennen: ze kon de vraag niet aan, en daarom kregen anderen de kans om in het gat te springen. Ik heb de (merendeels slechte, soms karikaturale) imitaties later van allerlei soorten gezien, met diverse signaturen (e-v01 – v05).

      De naam Tilly Moes werd ook wel voor andere producties „geleend”. Een zekere H. Bellaard signeerde pastel-tekeningen met Tilly Moes (e-v06), en ik trof de naam ook onder een linoleumsnede van een onbekende maker (e-v07). Fia heeft deze technieken nooit toegepast.

      Natuurlijk kon het leven in Den Haag en Zeist niet alleen maar uit Tilly-Moezen bestaan. Fia maakte daarnaast op kleine schaal „betere” bloemstillevens onder haar eigen naam Fia van Driel (e-d05 – d09).

      Nico bleef stillevens maken (d-s17 – s22) en voegde ook stadsgezichten (d-s23) en landschappen (meestal met water, d-s24) aan zijn repertoire toe. In de laatste fase van zijn leven (hij stierf in het ziekenhuis te Utrecht op 03-03-1950) bereikte ook hij de situatie dat hij ondanks sneller en meer routinematig werken aan de vraag niet kon voldoen. De kunsthandel Outhuyse te Amsterdam kocht (vanaf april 1948) alle stadsgezichten en landschappen die hij maar kon produceren. Typische voorbeelden hiervan zijn d-s30 – s47. De laatste zending voor zijn dood bestond uit dertien miniatuurtjes (13×18 cm²) (d-s48 – s60).

      Rond 1945 kreeg Nico de smaak te pakken van de „moderne kunst”, naar voorbeeld van schilders als Mondriaan en Kandinsky. (d-b01 – b07). Hij kon er echter geen klanten voor vinden, en het project bloedde spoedig dood. Hij bedacht daarvoor het pseudoniem Brunesco, maar signeerde slechts met een B in een klaverblad (ontleend aan het familiewapen).

      Na Nico’s dood stond Fia voor de taak alleen voor de broodwinning te zorgen. Weliswaar nam haar zoon (achtereenvolgens scholier, militair en student) de administratieve beslommeringen over, maar het zag er naar uit dat nu de Tilly Moezen voor Gazendam en Spitzers (die voortaan per post of per bode verstuurd werden) de enige inkomensbron zouden zijn.

      Het liep echter anders: Fia was er het type niet naar om kunsthandels af te reizen om klanten te werven, zoals Nico gedaan had. Maar de klanten meldden zichzelf. Waarschijnlijk door de stijging van de algemene welvaart zochten vroegere klanten, soms uit een ver verleden, contact – meestal onwetend van Nico’s overlijden. Willemsen te ’s-Gravenhage, door Nico kort voor zijn dood als nieuwe klant genoteerd, werd enige tijd een belangrijke afnemer.

      Zomer 1950 had Fia een merkwaardige ontmoeting: op het tramstation van Zeist liep ze Heiman Rothschild tegen het lijf. Deze Amsterdamse kunsthandelaar was de holocaust ontlopen door tijdig naar Amerika te emigreren. Bij een bezoek aan Nederland was hij het spoor van Nico gevolgd en, zonder het adres precies te weten, op goed geluk naar Zeist gekomen. Gedurende anderhalf jaar was hij een goede klant, maar zijn wilde plannen (hij wenste de alleenverkoop, en wilde Fia naar San Francisco laten verhuizen) liepen op niets uit. Plotseling was hij spoorloos. Jaren later dook hij nog eens op vanuit Zuid-Amerika en kocht nog een paar schilderijen als monster voor een nieuw kansloos project.

      Eind 1951 kwam Outhuyse weer in beeld. Aanvankelijk maakte Fia voor hem zo goed mogelijk dezelfde stadsgezichten als Nico geleverd had (maar gesigneerd met alleen Bruynesteyn of S.Bruynesteyn), later werd hij afnemer van haar reguliere werk.

      Ook eind 1951 werd haar zwager Fons Antheunissen een goede klant. Deze had een winkel aan boord van de Willem Ruys, het vlaggeschip van de Rotterdamsche Lloyd, en zette (tot 1960) de schilderijtjes in zijn vitrine. Het betrof vooral „miniatuurtjes” (e-b02, b03), gesigneerd met S.B.

      Terwijl Fia dus geen enkel afzetprobleem had, en haar zoon een studiebeurs had, was het leven toch allerminst een vetpot. De kennelijke oorzaak daarvan was, dat ze uit angst haar klanten te verliezen nooit prijzen durfde te verhogen en die op bijna „vooroorlogs” niveau bleven. In een prijslijstje uit 1955 variëren ze tussen ƒ 4 en ƒ 25, met een enkele uitschieter van ƒ 35. Het lijstje noemt de categorieën: Bloemstilleven; Antieke bloemen (e-d12); Stilleven (e-b04, b05); Stadsgezicht; Landschap; Italiaans landschap; Boerderij-interieur; Oudhollands interieur; Kerkinterieur.

      In de volgende jaren veranderde de klandizie wel: De oude klant Gazendam verdwijnt eind 1953, Spitzers begin 1958 uit het kasboek. Gazendam komt nog enige tijd terug rond 1963. Daarentegen dienden zich twee andere belangrijke klanten aan:
Jacques Aa, een joodse kunsthandelaar uit Amsterdam, had het concentratiekamp overleefd en was na de oorlog naar Amerika vertrokken. Hij had zijn naam veranderd in Jack Alden, en had een lijstenfabriek annex kunsthandel gevestigd in New York (vanaf september 1968 in New Orleans). Ook hij had het spoor gevolgd van Nico en het juiste adres in Zeist gevonden. De andere was de Lijstenfabriek Verno (H.J. van den Noord) te Zwanenburg, die optrad als tussenhandel voor een Australische afnemer. Alden vanaf mei 1958, samen met Verno vanaf januari 1960 bepaalden het volledige beeld van Fia’s werk.

      Het feit dat het overgrote merendeel van haar werk na Nico’s dood naar het verre buitenland gegaan is, maakt dat er op de Nederlandse markt niets van te vinden is. Ik weet dan ook niets van de voorstellingen (behalve de vage aanduidingen op het bovengenoemde prijslijstje) of van de gebruikte signaturen.

      Een uitzondering daarop is het aan Alden geleverde werk, zowel omdat de volledige correspondentie met Alden bewaard is, als omdat er enkele schilderijen teruggekomen zijn. Om eenzijdigheid in zijn zaak te vermijden, verlangde Alden voor elk onderwerp een ander pseudoniem. In de administratie komen voor (tussen [ ] het pseudoniem en het aantal):
      Bloemstilleven type Tilly Moes [Ans van Dam, 119]
      Antieke bloemen [H.v.d.Werf, 223] (e-p01, p02)
      Antieke bloemen [P. de Bois, 331]
      Antieke bloemen [T. Raensdonck, 9]
      Stilleven [A. Veerkamp, 559] (e-p03 – p07)
      Antiek stilleven [C. Barré, 60]
      Antiek stilleven [J. Bork, 22]
      Antiek stilleven [C. Peters, 8]
      Boeren-interieur [Tondel, 10]
      Oudhollands interieur [B. Beuckelaer, 2]
      Antiek stadsgezicht [P. Verveer, 7]
      Hemelgezicht (engelen) [de Chantenay, 13]
      IJsgezicht [H.v.d.Werf, 2]
      Italiaans landschap [Novelli, 2]
      Loosdrechtse plassen [??, 2]
In totaal 1369 schilderijen in 12½ jaar. Tezamen met een nog ongeveer half zo grote productie voor Verno, mag dat een flinke prestatie genoemd worden. De prijzen waren hoger dan voordien, en varieerden tussen ƒ 8 en ƒ 50.

S.T. van Driel, 1970.
1970
      In de periode 1950 – 1970 heeft ze uiteraard ook nog wel schilderijen gemaakt voor privé-doeleinden. Te noemen zijn: twee portretten van Nico (e-d13, d14), een kerkinterieur voor eigen gebruik (e-d15), een zeegezicht (e-b06) en een bloemstilleven (e-d17) voor het huwelijk van haar zuster Bertha, drie bloemstillevens als cadeaus bij diverse gelegenheden (e-d18, d19, e-b07), twee wapenschildjes van de eigen familie (e-d21, d22).

      Toen haar zoon in 1962 zijn studie voltooid had en een functie in Arnhem kreeg, verhuisde ze mee naar Arnhem. Na diens huwelijk in 1971 betrok ze samen met haar zuster Nel een bejaardenwoning in dezelfde stad.

      In augustus 1970 was ze gestopt met schilderen, mede omdat haar ogen haar in de steek lieten. Na een operatie aan beide ogen in 1972 was ze zo verheugd over de herwonnen gezichtsscherpte, dat ze nog één maal een goed schilderij maakte, voor haar zoon (e-d20).

      Kort na haar 80e verjaardag, op 7 oktober 1979, overleed ze in het Gemeente-ziekenhuis te Arnhem.

      Zij zal nooit vermoed hebben, dat de door haarzelf zo misprezen Tilly Moezen rond de eeuwwisseling voor zo'n ƒ 3000 in de galerieën te koop zouden staan.

      Het bedrijf van Jack Alden werd in 1968 overgenomen door zijn zoon Michael en later verkocht. Jack overleed in 1973. Michael stichtte echter in 1972 in New Orleans weer een eigen soortgelijke zaak: Michael Alden Associates, Inc. . De firma Gazendam te Deventer is in het niets verdwenen. De huidige firma Jur Gazendam bv te Tynaarlo verklaarde er niets van te weten. Van een huidige firma Verno, lijstenmakerij te Cruquius kreeg ik geen antwoord op mijn vraag over een mogelijke band met de eerderbedoelde firma Verno te Zwanenburg.

      De catalogi (d) en (e) zijn als volgt onderverdeeld:

(Nico Bruijnesteijn) (Fia van Driel)
d-s schilderijen e-d Fia van Driel
d-t tekeningen e-b (F. of S.) Bruijnesteijn
d-b Brunesco e-m Tilly Moes
d-n Pieter van Noort e-p andere pseudoniemen
. e-v imitaties en vervalsingen

f. Lesla Bruijnesteijn.

Klik op dit schilderij om het groter weer te geven.
f-01 (45 kB).
      Het kon natuurlijk niet uitblijven: de nieuwe generatie dient zich aan. Hiernaast het eerste „officiële” schilderij van Lesla Bruijnesteijn (Elisabeth Sofia Bruijnesteijn van Coppenraet, geboren te Arnhem in 1976), kleindochter van de bovengenoemde Nico Bruijnesteijn en Fia van Driel.









Ik betuig hier mijn dank aan allen, die mij in de gelegenheid stelden schilderijen en andere objecten te fotograferen en hier af te beelden.



*  *  *