De Romeinse wegen in Nederland 1
Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet

Er is de laatste tijd nogal enige discussie in onze kring over de Romeinse wegen in onze contreien, waarbij men probeert of de door Delahaye aangevoerde bezwaren tegen de traditionele interpretatie niet kunnen worden opgelost zònder de drastische landverhuizing die Delahaye zelf heeft voorgesteld. We zouden dit de „semi-traditionele” interpretatie kunnen noemen. Voorbeelden daarvan zijn de kijk van Kreijns op Trajectum 2 , en van Van Veen op het traject Bingen – Straatsburg (SEMafoor, mei 2000, p. 7).

Tijdens mijn eigen reflecties over de transgressies (SEMafoor, mei 2000, p. 3) ontkwam ik natuurlijk niet aan de vraag, of er voor de traditionele route Nijmegen – Leiden ook een semi-traditioneel alternatief, bestand tegen transgressies, te vinden zou zijn. De jongste publicatie van Kreijns 3 bracht me een flink stuk op weg, maar lost in mijn ogen alleen het traject Noviomagus – Trajectum – Pr. Agrippinæ op. Zijn visie op het vervolg van de route (naar Lugdunum), alsmede op de andere (zuidelijke) route, vind ik onbevredigend. En dit gezegd hebbend, is het natuurlijk een uitdaging met een betere oplossing te komen.

Vooraf iets over het startpunt: Noviomagus – Nijmegen. Het eerste wapenfeit van Delahaye, de verbanning van Karel de Grote uit Nijmegen, ondervindt steeds minder verzet en is in onze kring vrijwel onomstreden. Het karolingische Noviomagus heeft echter in veler gedachten, en m.i. onvoldoende doordacht, het Romeinse Noviomagus in zijn val mee­gesleurd.

Voor een goed overzicht: we hebben met vier „soorten” Noviomagus te maken, in tijdsvolgorde:

a. een opvallend grote (42 ha) Romeinse legerplaats, met op enige afstand daarvan zowel ten westen als ten oosten een autochtone nederzetting 4 ;
b. een knooppunt Noviomagus op de Peutingerkaart;
c. een Karolingisch Noviomagus;
d. het huidige Nijmegen. De oudste oorkonde, die (ook door Delahaye) onbetwist op deze stad betrekking heeft, is van 1125 (Bronnenboek, nr. 138), en gaat over een verblijf van keizer Hendrik V te Neumaia. De keizer zal toch niet op een onbewoonde plek in de wildernis gekampeerd hebben; het moet een bestaande nederzetting van enige allure geweest zijn.

Als we hieruit (c.) elimineren 5 , is er nog geen enkele reden waarom de in (a) en (d) genoemde nederzettingen niet dezelfde zouden kunnen zijn. In dat geval zou er dus sprake kunnen zijn van de bewoningscontinuïteit, die we meestal als voorwaarde voor naamsbehoud stellen. 6 Overigens lijkt me, dat we die continuïteit niet al te strikt hoeven te verlangen: ook onbewoond kunnen de opvallende Romeinse ruïnes in de volksmond best hun naam behouden hebben. Ze zijn pas in de 16e eeuw afgebroken ! En of de naam nu Latijns of Germaans was, Noviomagus en Nieuw (Nue, Nij) -magen vormen zo'n letterlijke vertaling, dat ze elkaar willekeurig konden afwisselen of naast elkaar bestaan.

Kortom: ik acht het alleszins aannemelijk, dat de bedoelde Romeinse legerplaats inderdaad Noviomagus heette, ook al is Karel de Grote daar nooit geweest. En dan is het in de semi-traditionele visie ook voor de hand liggend het Noviomagus van de Peutingerkaart daarmee te identificeren. Maar nu verder !?

Voor een goede samenhang beschouwen we het gehele traject vanaf Agrippina tot Lugdunum. In het volgende overzicht staan alle routes uitgaande van Noviomagus, volgens de Peutingerkaart (PK), het Reisboek van Antoninus (IA, Itinerarium Antonini) en de beschrijving door de „Anonymus van Ravenna” (AR), zoveel mogelijk zo gesorteerd dat overeenkomstige trajecten naast elkaar staan. Scheidingslijnen duiden op niet overeenkomende trajecten, de getallen geven de afstand vanaf de vorige plaats.

wegentabel

Op de PK is Noviomagus een knooppunt van vier wegen, waarvan er twee (a en b) naar links lopen en in Lugdunum uitkomen, en twee andere (c en g) naar rechts gericht zijn en in Agrippina uitkomen. Eén van deze laatste (c) steekt twee keer de Maas over.

Het IA kent hier twee wegen, die elkaar deels overlappen. Dergelijke doublures komen veel voor. Het gaat dan altijd om een grote internationale route die samenvalt met een regionale weg. In dit geval betreft het de route f die, komend uit Pannonië (Hongarije), langs de Rijn via Agrippina naar Arenatium gaat en daar eindigt (!). De regionale route loopt van Straatsburg naar Lugdunum. Deze is in dit overzicht in tweeën gedeeld (d+e) bij Noviomagus, dat echter onvermeld gepasseerd wordt. Voor Antoninus is Arenatium dus het eindpunt van de hoofdweg, en Noviomagus zelfs op de secundaire weg het vermelden niet waard ! Merk verder op, dat de afstand Arenatium – Carvone op de PK 10+8+13 = 31 mijl, bij Antoninus slechts 22 mijl bedraagt, een verschil dat straks belangrijk zal blijken te zijn.

De AR (deel IV, § 24) ten slotte, noemt een reeks plaatsen langs de Renus, een naam die we hebben leren relativeren. Ze zijn begrijpelijk vanaf Maguntia (Mainz) via Agrippina naar Asciburgium, maar dan volgen er zeven andere namen waarvan elke identificatie slechts speculatief kan zijn. Het is mogelijk, dat Troia = Col. Traiana en Noita = Arenatium, en de verdere namen plaatsen langs de oeverwal van de Rijn naar de Veluwezoom aanduiden (bijv. langs Meinerswijk: de streeplijn op het kaartje). Uiteindelijk, zegt de bron, stroomt de Renus sub Dorostate Frigonum patrie in de zee. Theoretisch zou men voor Dorostate dan zelfs weer aan Wijk bij Duurstede kunnen denken, al is dat wel wat erg ver westelijk. Men bedenke wel dat de AR enkele eeuwen jonger is dan de beide andere bronnen.

Aan de vermelding van Dorostate door de AR zit nog een heel interessant aspect. Het is bekend 7 , dat bij de naamreeksen van de AR in het algemeen de meest westelijke plaats ontbreekt. Wellicht moet er dus ook in traject h nog een plaats boven Matellionem gedacht worden. De AR bevestigt dat zelf en geeft aan welke plaats dat is. Immers, hij zegt dat reeks h de plaatsen langs de Rijn voorstelt, en vervolgens verklaart hij, dat deze rivier bij Dorostate in zee valt. In tegenstelling tot de andere plaatsen ligt Dorostate in het land der Frigones, dus aan de andere kant van de rivier.
Daarmee is het wel hoogst onwaarschijnlijk geworden, dat ook b dezelfde route zou beschrijven als h, zoals de traditie wil. Zelfs als men dit wil volhouden (gesteund door de oppervlakkige naamsovereenkomsten Matellionem/Matilone en Fictione/Fletione), zouden in ieder geval Levefano/Evitano, Fictione/Fletione („Vechten”), Lauri („Woerden”), Nigropullo („Zwammerdam”), Albamanis („Alphen aan den Rijn”) en Matellionem/Matilone („Roomburg bij Leiden”) dan allemaal ten oosten van Dorostate („Wijk bij Duurstede”) moeten liggen !
Hierop doorbordurend, dringt zich nu ook nog een oplossing voor de ligging van Dorostate op. Volgens de Xantener Annalen (jaar 847) ligt de vicus Meginhardi (Meinerswijk) aan de Rhenus 9 mijlen stroomopwaarts van de vicus Dorestatus. Dit zou Dorostate op of bij de Grebbeberg plaatsen, een zeer strategische plaats op het uiterste puntje van de Utrechtse heuvelrug. Het is inderdaad goed denkbaar, dat in een bepaalde transgressie-situatie hier de monding van de Rijn was, en de Grebbeberg als een schiereiland in zee uitstak, voor het Friese achterland.

Afgezien van de uitschieter van de AR kan er in deze semi-traditionele interpretatie weinig twijfel over bestaan, dat e, f, g en h globaal dezelfde route langs de Rijn van Keulen naar Nijmegen beschrijven. Dat c de route langs de linker Maasoever van Nijmegen naar Maastricht en dan linea recta naar Keulen beschrijft, zal ook niemand verwonderen, al is het opmerkelijk dat Maastricht zelf daarin niet genoemd wordt. De echt discutabele routes zijn a, b en d.

Kreijns heeft in zijn beide publicaties een veelheid van argumenten aangevoerd – en mij vrijwel overtuigd – dat b en d een route vanuit Nijmegen naar het zuiden, rechts van de Maas, beschrijven. Essentiële punten daarbij zijn:

Ik vind het jammer, dat Kreijns de naar links wijzende richting van route b op de PK zo nadrukkelijk als „vergissing” van de tekenaar kwalificeert. Naar mijn mening is deze gewoon een gevolg van het feit dat elke noord-zuidroute op de PK nu eenmaal onvermijdelijk negentig graden gedraaid moest worden en dus evenveel kans had linksom als rechtsom gedraaid te worden. Als de tekenaar dan b en g aan verschillende bronnen ontleend heeft en de identiteit van beide Agrippina's niet beseft heeft, dan is de „vergissing” gauw gemaakt.

Verder verschil ik nog wel met Kreijns van mening over enkele details, waar ik hier echter niet op inga om het totaaloverzicht niet te vertroebelen. Mijn detailuitwerking van de genoemde routes is op bijgaand kaartje te zien. 8

Het voornaamste hangijzer is echter de plaats Lugdunum.

Volgens de PK (route b) ligt Lugdunum op 2 mijl afstand van Pr. Agrippinæ, en nabij de Noordzeekust. Opmerkelijk is wel, dat Lugdunum een van de weinige kustplaatsen is die geen verbindingslijntje naar de kust heeft. Het zou dus kunnen zijn, dat weg b bij het tekenen onbedoeld te dicht bij de kust terecht gekomen is. Daar staat tegenover, dat Ptolemæus Lugodeinum nadrukkelijk in de beschrijving van de kustlijn noemt, en wel in volgorde tussen enerzijds de Mosa en anderzijds de drie monden van de Rhenus. De plaats wordt tot het gebied van de Bataven gerekend (Geographia, hoofdstuk 9, §§ 3 en 4). En hoewel we weten, dat de transgressies diep konden doordringen, is een kustplaats binnen 5 km van Keulen toch ondenkbaar. Zitten we dan toch met deze interpretatie helemaal fout ?

Kreijns is van mening dat Lugdunum = Luik, en dat de 2 mijl een (kopie-)fout is. Het kustaspect negeert hij, en de 27 mijl tussen Maastricht en Luik lost hij op door een omweg over Albanianis = Aken.

Ik zou echter de volgende oplossing willen voorstellen: Van Lugdunum gaan op de PK twee wegen uit (a en b), terwijl er achter de plaatsnaam slechts één afstand (ii) staat. Stel nu eens, dat niet die ii, maar het verbindingslijntje Lugduno – Pr. Agrippine een kopieerfout is (op het Weense exemplaar 9 , dus ook op alle kopieën daarvan), dan hoort die ii ineens bij het andere traject, naar Foro Adriani. (De dan iets hoge stand van het getal doet niet ter zake; dat komt veelvuldig voor op de kaart.) We moeten dan in ons overzicht Lugduno onder route b schrappen, en onder route a voor Lugduno de afstand 2 invullen.

Lugdunum wordt nu dus bepaald door een afstand van 27 mijl van Maastricht op route d, en een afstand van 86 mijl van Nijmegen via een raadselachtige route a (traditioneel de onvindbare Betuweroute via Zuilichem en Voorburg).

Bekijken we een transgressiekaart, dan moeten we – onder de indruk van het grote deel van Nederland en Vlaanderen dat onder water verdwijnt – toch niet over het hoofd zien, dat er ook nog flinke stukken hoog en droog zijn, zoals het grootste deel van Noord-Brabant, Belgisch Limburg en de helft van de provincie Antwerpen. Het lijkt toch wel erg merkwaardig dat daar nooit een weg geweest zou zijn.

Mijn veronderstelling is nu, dat we moeten denken aan een route Maastricht – Lugdunum – Nijmegen, waarbij Lugdunum dan in de provincie Antwerpen bij de transgressiegrens, dus nabij de zee zou liggen. Bij de op bijgaand kaartje getekende ligging van Lugdunum klopt de afstand tot Maastricht (aangenomen dat de weg redelijk rechtlijnig kan zijn), en is de afstand hemelsbreed naar Nijmegen nog geen 50 mijl, zodat men met route a nog „alle kanten op kan”. Het lijkt me de enige oplossing die aan alle premissen beantwoordt. Er is voldaan aan de voorwaarde dat Lugdunum nabij de kust ligt, zonder dat het echter een havenstad was: brede stranden en ondiep water (wadden) zouden dat stellig verhinderen. Ook met Ptolemæus is deze oplossing redelijk consistent, aangenomen dat men zijn Mosa als Schelde interpreteert, zoals ik dat ook reeds in mijn Ptolemæus-bijdrage 10 heb gesuggereerd.

Het traject Nijmegen – Lugdunum heeft merkwaardige aspecten. Het komt alleen op de Peutingerkaart voor, waarbij opvalt dat – behalve het laatste „sprongetje” van Forum Hadriani naar Lugdunum – alle afstanden een veelvoud van 6 mijl zijn. Mijn eerste indruk was dan ook, dat het hier een weg betreft die ongeveer de transgressiegrens volgde (men komt dan inderdaad op ongeveer 86 mijl !) en geen woonplaatsen verbond, maar op regelmatige afstanden gelegen wachtposten, een soort kustbewaking.

De namen langs de route zijn volkomen onbekend op één na, Grinnes, dat door Tacitus (Hist. V, § 20 e.v.) vermeld wordt, tezamen met Arenatium, Batavodurum en Vada bij de gevechten tijdens de Bataafse opstand (69-70 nC). Het moeten alle vier plaatsen zijn nabij de rivier die de Romeinen en de opstandige Germanen van elkaar scheidde. Zoekt men echter Grinnes op 24 mijl (53 km) van Nijmegen langs een rivier – ongeacht of dat nu de Rijn, Waal of Maas is – dan komt men diep in het transgressiegebied terecht. Dat was voor Tacitus geen probleem (regressie !), maar voor de Peutingerkaart wel.

Er is echter ook een probleem met de plaats Ad Duodecimam. Die naam betekent bij de twaalfde [mijlpaal], en dat is wel vreemd voor een plaats die op 18 mijl van het beginpunt ligt, precies een factor 1˝. Ik ben niet de enige 11 die daaraan de conclusie verbindt dat, door een of ander misverstand van de Peutinger tekenaar, langs deze weg de afstanden niet in Gallische mijlen (leugæ), maar in Romeinse mijlen zijn aangegeven, en 12 G.m. = 18 R.m.

Daardoor ontstaat ineens een heel ander beeld: Grinnes wordt op het droge getrokken, en de weg – nog slechts 58 (Gallische) mijlen lang – loopt nu min of meer recht door het Brabantse en Kempische land naar Lugdunum, langs een paar bekende Romeins-archeologische vindplaatsen 12 . Het resultaat ziet u op het kaartje. De vindplaatsen zijn met kleine kruisjes aangegeven. Het is verrassend hoe we dan met Grinnes precies in Oss en met Tablis in Hoogeloon terechtkomen !

In de getekende situatie liggen Ad Duodecimam, Grinnes en Caspingius langs de 5 m NAP-lijn. Lugdunum ligt nog op enige afstand van die grens, maar zou bij een verdere niveaustijging snel door het water genaderd worden. De plaats zelf ligt echter veilig op een „hoogte-eiland” boven 20 m NAP 13 .

* * *

Kaart
De Romeinse wegen in de driehoek Keulen - Arnhem - Antwerpen: zo zou het geweest kunnen zijn.